Alle berichten van Manet van Montfrans

Les travaux et les jours: Pierre Bergounioux, Carnet de notes 2016-2020

Compte rendu

« Ve 1.1.2016. Debout à sept heures. La vallée est noyée de brume. Je transcris les quelques lignes où tient la journée d’hier et expédie les notes de décembre à Michèle Planel. » C’est ainsi que s’ouvre le cinquième tome du Carnet de notes de Pierre Bergounioux, couvrant les années 2016 à 2020. Les dernières lignes de décembre 2015 envoyées à son éditrice chez Verdier, le diariste obstiné reprend « le crayon » le jour de l’an pour continuer à « garder trace du temps », tâche qu’il s’est imposée en 1980 et dont depuis il s’est acquitté sans interruption. Rien d’exceptionnel à noter le quotidien pour lutter contre l’oubli, mais pour Pierre Bergounioux l’enjeu est plus spécifique, ses contraintes sont rigoureuses, le résultat − quarante ans de vie évoqués au jour le jour en près de 5600 pages − est vertigineux. Dès l’ouverture du premier Carnet, l’auteur relie la décision de tenir un journal au motif, bien connu des lecteurs de son œuvre, d’une vie scindée en deux parties : celle de l’espace et du temps de son enfance d’avant dix-sept ans, une vie vouée aux choses, immergée dans la sensation, et celle de « l’exil » dans la grande banlieue parisienne, la vie avec et dans les livres qu’il a choisie quand il a quitté la Corrèze, sa province natale. La décision prise, en 1966, à l’âge de dix-sept ans, lui a dicté de vivre le reste de sa vie en connaissance de cause, dictat désigné par la suite comme « la règle de fer » ou « la loi d’airain ».

Manet van Montfrans, « Compte rendu : Pierre Bergounioux, Carnet de notes, 2016-2020 », Éd. Verdier, 2021. RELIEF – Revue électronique de littérature française, vol. 17, n0 1, 2023, p. 177-182. RELIEF – REVUE ÉLECTRONIQUE DE LITTÉRATURE FRANÇAISE (revue-relief.org) doi.org/10.51777/relief17716.

Henri Michaux: Déplacements, dégagements

Déplacements, dégagements. Een postume bundel van Henri Michaux

12 juli 1985

Net zoals je op reis vaak honderden kilometers kunt afleggen zonder het gevoel te hebben dat je echt iets meemaakt en dan totaal onverwacht in een bepaald landschap, onder bepaalde weersomstandigheden, datgene vindt waarvoor je uiteindelijk van huis bent gegaan, zo kun je ook stapels boeken lezen zonder werkelijk gegrepen te zijn en dan plotseling op één van die schrijvers stuiten wier werk in alle opzichten een belevenis blijkt te zijn. Aanleiding tot een dergelijke ontdekking was voor mij de postuum verschenen bundel Déplacements Dégagements van de in 1984 overleden Henri Michaux. Michaux was van Belgische origine, maar bracht het grootste deel van zijn leven in Frankrijk door en verwierf zich daar na de Tweede Wereldoorlog behalve ais schrijver, ook als tekenaar en schilder bekendheid. Tussen 1923, toen zijn eerste boek Les rêves et la jambe verscheen, en 1984 publiceerde hij meer dan vijfentachtig werken waaronder reisverhalen, bizarre vertellingen, gedichten, maar vooral talrijke bundels korte tekstfragmenten die misschien nog het best omschreven kunnen worden als een mengvorm van aforistische dagboeknotities en prozagedichten. Een van de sleutels tot dit omvangrijke en moeilijk te klasseren oeuvre is te vinden in de korte schetsen die Michaux in 1930 onder de titel Un certain Plume publiceerde. De Chaplinachtige held van deze verhalen, Plume, raakt verzeild in een reeks absurde confrontaties met een agressieve, vijandige buitenwereld. Verstrooid en weerloos laat hij zich de les lezen door barse obers, treinconducteurs, politieagenten en andere geüniformeerde vertegenwoordigers van de gevestigde maatschappij. Geplaagd door onuitroeibare schuldgevoelens geeft hij de gezagdragers die hem achtervolgen, ondervragen en veroordelen, bij voorbaat gelijk. Toch is de uitkomst van deze schijnbaar eenzijdige krachtmetingen lang niet zo voorspelbaar als men wel zou denken. Michaux heeft zijn held uitgerust met een aantal simpele maar doeltreffende verdedigingstechnieken: op de meest benarde ogenblikken valt Plume in slaap, geeft hij een onverwacht hoopvolle draai aan zijn situatie of neemt hij gewoonweg de benen. Alleen in zijn dromen wint zijn agressie het van zijn vreedzaamheid en moet hij zich van stapels lijken en slordig rondslingerende hoofden ontdoen om het vege lijf te kunnen redden. Men heeft het werk van Michaux om zijn absurde, nachtmerrieachtige situaties vaak met dat van Kafka vergeleken. Kafka’s figuren lijken echter gebiologeerd door het gezag en zich passief te onderwerpen, maar uit de teksten van Michaux spreekt strijdbaarheid en vitaliteit. In Un certain Plume laat Michaux een alter ego worstelen met het conflict tussen het verlangen naar harmonie met de buitenwereld en de wens om een van alle kanten bedreigde autonomie te handhaven. In de reisverhalen Ecuador (1929) en Un barbare en Asie (1933) spitst hij dit dilemma op zijn eigen situatie toe.

Laaghangend wolkendek

Na een al vlug opgegeven medicijnenstudie en een onopgemerkt literair debuut vertrok Michaux in 1927 naar Zuid-Amerika waar hij echter totaal niets vond dat aan zijn verwachtingen beantwoordde, niets dat hem van zijn eigen pessimistische ideeën verloste. Ecuador begint met het absurde en voor Michaux zeer typerende beeld van een fietser die tevergeefs probeert uit het dal tussen twee golven te komen en telkens opnieuw, voordat hij zich kan realiseren wat er gebeurt, door de zee omhoog wordt getild en weer naar beneden wordt gesmakt. Daarna volgt een lange, droge opsomming van tegenvallers: het schouwspel van de oceaan tijdens de overtocht van Europa naar Zuid-Amerika is eentonig, het laaghangende, wolkendek boven de Andes drukkend en grauw, het vulkanisch landschap met zijn onverwachte aardverschuivingen verraderlijk, het Amazonegebied een broedplaats van monsterlijk ongedierte en de rivier zelf zo breed dat Michaux er, zittend in een te zwaar beladen, laag liggende kano, nooit meer van ziet dan twee kilometer water rondom. De koppige afwijzing van alles wat naar het exotische zweemt, de nadruk waarmee alleen de ongemakken van een toch zeer avontuurlijke tocht beschreven worden en de galgenhumor van Michaux maken van Ecuador een ironische satire op het genre van het reisverhaal.

De constatering dat je in plaats van naar het einde van de wereld te reizen net zo goed thuis achtenveertig uur lang naar een wandkleed kunt staren, omdat je in beide gevallen dezelfde vertrouwde spookbeelden ziet opdoemen, wordt echter in het drie jaar later geschreven Un barbare en Asie weerlegd. ‘Toen ik India zag en toen ik China zag, zag ik voor de eerste keer volkeren die mij interesseerden en wier bestaan mij gerechtvaardigd leek’, schrijft Michaux niet zonder arrogantie in het voorwoord van zijn tweede reisboek. De Oosterse culturen zijn voor Michaux een ware openbaring, omdat zij hem zowel op het niveau van het dagelijkse leven als op dat van de kunst een oplossing aan de hand doen voor het conflict tussen het verlangen naar onafhankelijkheid en dat naar harmonie. In India is het het hindoeïsme dat Michaux aanspreekt omdat, zo zegt hij, in het hindoeïsme de nadruk valt op de relatie tussen het individu en het universum waardoor de betrekkingen tussen de mensen onderling naar het tweede plan verschuiven en een zekere onthechting en autonomie mogelijk worden: ‘De Hindoe is religieus, dat wil zeggen dat hij zich verbonden voelt met het Al. De Hindoe bevindt zich in een toestand van rust en verwacht niets, van wie dan ook.’ In China bieden taal, literatuur en schilderkunst hem een vruchtbare voedingsbodem voor zijn eigen artistieke opvattingen en aspiraties. Het Chinees dat hij beschrijft als ‘een zangerige aaneenschakeling van als gongslagen resonerende monosyllaben, een lichte bries, een vogeltaal’, inspireert Michaux tot het ideaal van een poëzie die de gesproken stem als basis heeft en waarin ademhaling en ritme een grote rol spelen. Hij bewondert de sobere beknoptheid van de geschriften van Lau-Tse: „Niets haalt het bij de stijl van LauTse. LauTse gooit je een grote steen toe. Vervolgens gaat hij weg. Daarna werpt hij je nog een steen toe, vervolgens vertrekt hij opnieuw; hoewel keihard, zijn al zijn stenen vruchten, maar natuurlijk is de barse, wijze grijsaard niet van zins om die voor je te schillen”. De Chinese prenten en tekeningen tenslotte, waarin alles naar een onzichtbare einder wijst, komen hem voor als een serene vertolking van zijn eigen rusteloos streven naar een altijd wijkende harmonie, een altijd ongrijpbare gelukservaring, een streven dat in zijn hele werk doorklinkt: ‘Sur des échelles qui montent, sur des échelles qui tombent, mais toujours remontent, qu’on rattrape, qu’on reperd… eux, toi, soi dans l’espace, en tout espace. Ignorances, détournements, égarements vers plus d’insaisissable’ (uit Saisir, 1979).

Behalve een overzicht van de voornaamste thema’s en de poëtica van Michaux, geven Ecuador en Un barbare en Asie ook een duidelijke indruk van zijn schrijftrant. Zeer nauwkeurige, bijna microscopische beschrijvingen van de buitenwereld verschaffen hem de beelden waarin hij zijn eigen geaardheid, opvattingen en aspiraties kan vertalen. Ook in zijn latere werk staat dit verkennen van wat hij in de titel van een van zijn bundels L’espace du dedans noemt, voorop. Zo projecteert hij in de Swiftiaanse vertellingen Voyage en Grande Garabagne (1936) en Au Pays de la magie (1941) zijn belevingswereld op de absurde zeden en gewoonten van een aantal denkbeeldige stammen; in teksten als L’infini turbulent (1957) en Connaissance par les gouffres (1961) analyseert hij de processen die zich onder invloed van hallucinogene middelen in zijn geest voltrekken.

Analyses

In zijn laatste bundel lijkt Michaux een soort overzicht te geven van de verschillende manieren waarop hij in de loop van de jaren heeft geprobeerd zijn eigen denkprocessen te ontrafelen — de al of niet denkbeeldige reis en het effect van geestverruimende middelen spelen beide in Dégagements, déplacements een belangrijke rol. Het boek bevat zowel gedichten als prozafragmenten en behelst een aantal analyses van minieme gebeurtenissen die veranderingen in het evenwicht tussen de ik-figuur en de buitenwereld teweegbrengen. Zo reist de ik-figuur in het verhaal Voyage qui tient à distance naar België om een zieke vriend te bezoeken. Zijn hotelkamer die aan de ene kant uitkijkt op een helverlichte, maar totaal verlaten boulevard en aan de andere kant op de sombere staketsels en overblijfselen van een blok half gesloopte huizen, bezorgt hem een sterke sensatie van vervreemding en roept latente schuldgevoelens over verzuimde verplichtingen wakker. Een tweede door de buitenwereld geïnduceerde stemmingswisseling wordt beschreven in het verhaal Musique en déroute. Door een voet in het gips aan zijn stoel gekluisterd, kijkt de ik-figuur slechtgehumeurd en lusteloos om zich heen. Zijn blik valt op een sanza, een Afrikaans muziekinstrumentje dat al dertig jaar vergeten en geluidloos in een hoek ligt. Hij drukt op een van de lamellen, de sanza brengt een schril, knarsend geluid voort dat precies met zijn gemoedstoestand overeenkomt en de ban van afkeer en verveling is verbroken. Déplacements, dégagements bevat geen weidse ideeën, geen meeslepende redeneringen, maar alleen subtiele registraties van de processen die zich op het raakvlak tussen buiten- en binnenwereld, tussen waarneming en reflectie voltrekken:

De loin, de partout en groupes ils viennent
pour des palais, des monuments,
pour admirer.
À part sur le pavé, un homme simple arrêté
à ses pieds une mare
dans le fini des villes, infini hasard.
Après la grande, la toute grande destruction à venir
après l’appauvrissement partout, l’anéantissement
il restera toujours des mares

 

MANET VAN MONTFRANS

NRC Handelsblad 12 juli 1985

 

Marcel Proust Aujourd’hui no 17: Proust et la musique.

Met bijdragen van:

Sabine van Wesemael, Sjef Houppermans, Manet van Montfrans, Laurence Miens, Luc Fraisse, Isabelle Perreault, Kaéko Yoshikawa, Manola Antonioli, Nell de Hullu-van Doeselaar, Arthur Morisseau, Anne Penesco, Akio Wada, Cédric Kayser, Annelies Schulte Nordholt.

Ce volume de la série Marcel Proust aujourd’hui comporte un dossier d’articles sur Proust et la musique. Les études sur le rôle de la musique dans l’œuvre de Proust ont presque toutes un trait en commun : celui de se situer, au moins en partie, dans la recherche musico-littéraire traditionnelle qui relève les allusions, identifie les œuvres auxquelles il est fait référence et cherche à montrer le rôle joué par la musique à l’intérieur du schéma traditionnel d’analyse du roman. Ainsi dans la Recherche les multiples éléments qui composent le thème de la musique se manifestent sous trois aspects différents.

La première manifestation musicale et la plus évidente est celle de la musique-art. A ce niveau il faut faire une distinction entre la musique réelle et la musique imaginaire de Vinteuil. Quel rôle jouent les allusions à la musique dans l’action, dans la psychologie des personnages, dans le retour des thèmes, enfin dans la composition de l’œuvre ? Ainsi Proust utilise la musique pour peindre la société. Mais la musique apparaît également en tant que telle dans les récits de concert, notamment la musique de Vinteuil.
La deuxième manifestation de l’expérience musicale est celle des sons, des bruits et des voix : la musique naturelle. De nombreuses pages de la Recherche portent l’empreinte des sonorités de la nature et des bruits.
Et troisièmement il y la musique née non pas de sensations auditives, mais visuelles, tactiles ou psychologiques : la métaphore musicale. Ces trois aspects sont traités diversement dans le présent recueil. Et comme l’a écrit Marcel Proust:  “Il y a pourtant un royaume de ce monde où Dieu a voulu que la Grâce pût tenir les promesses qu’elle nous faisait, descendît jusqu’à jouer avec notre rêve […] : c’est le royaume de la musique.”

 

 

May be an image of flower and text

Like

Comment

Share

Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Proust op 18 november 2022

Marcel Proust Aujourd’hui no 17: Proust et la musique, Leiden, Brill, 2022.

Met bijdragen van:

Sabine van Wesemael, Sjef Houppermans, Manet van Montfrans, Laurence Miens, Luc Fraisse, Isabelle Perreault, Kaéko Yoshikawa, Manola Antonioli, Nell de Hullu-van Doeselaar, Arthur Morisseau, Anne Penesco, Akio Wada, Cédric Kayser, Annelies Schulte Nordholt.

Proust: “Il y a pourtant un royaume de ce monde où Dieu a voulu que la Grâce pût tenir les promesses qu’elle nous faisait, de…

See more

May be an image of flower and text

Like

Comment

Share

Une vie dans les mots des autres. Le geste intertextuel dans l’œuvre de Georges Perec

Le recours à des emprunts textuels est une des pratiques constitutives de l’écriture perecquienne, depuis le premier roman, Les Choses, élaboré à l’aide de l’Éducation sentimentale jusqu’à « 53 jours », roman inachevé, construit à partir de La Chartreuse de Parme. Ces emprunts textuels – citations, allusions ou références faites à d’autres textes – ont fait l’objet de multiples analyses qui méritaient un travail de synthèse. Dans son étude exemplaire, issue d’une thèse de doctorat soutenue en 2015, Raoul Delemazure ne s’est pas contenté de compléter, systématiser et reprendre ou critiquer les résultats de ces analyses, mais il a historicisé les pratiques intertextuelles et les revendications de ces pratiques pour comparer les procédés de Perec à ceux de ses prédécesseurs et de ses contemporains. Pour faire le tour des différents aspects de l’intertextualité dans l’œuvre perecquienne, Delemazure a lu et relu non seulement les textes de Perec, mais encore les nombreux ouvrages que celui-ci a cités, il a dépouillé les documents – agendas, avant-textes, lettres – qui se trouvent dans le Fonds privé de l’Association Georges Perec, ainsi que les inestimables Entretiens et conférences réunis par Mireille Ribière et Dominique Bertelli. À ces sources s’ajoute une abondante littérature critique consacrée à la notion et aux pratiques de l’intertextualité. Le principal but de Delemazure est d’apporter une réponse à la question apparemment simple posée par Perec lui-même dans son article « Emprunts à Flaubert » (1980) : « Le pourquoi de ces emprunts systématiques ne m’est jamais apparu très clairement ».

Manet van Montfrans, M. (2020) « Raoul Delemazure, Une vie dans les mots des autres. Le geste intertextuel dans l’œuvre de Georges Perec », RELIEF – Revue électronique de littérature française, 14(1), p. 176–180. doi: 10.18352/relief.1078.

Éditions Verdier : un lieu, un projet, un trajet collectif. Entretien avec Colette Olive

Éditions Verdier : un lieu, un projet, un trajet collectif:

Manet van Montfrans s’entretient avec Colette Olive

Verdier est une maison d’édition indépendante avec un siège social à Lagrasse, dans l’Aude, et une permanence à Paris. La maison est aujourd’hui co-gérée par Colette Olive et Michèle Planel. Ensemble avec Gerard Bobillier et Benoît Rivéro (qui quittera le groupe assez vite), elles ont été à l’origine d’une aventure éditoriale extra­ordinaire. Les titres (environ 700) du catalogue édité en 2019 à l’occasion des quarante années d’existence se regroupent en cinq grandes rubriques : littérature, sciences humaines, philosophie, art, architecture et cinéma, spiritualités. À la fondation de la maison en 1979, les éditeurs ont laissé derrière eux leur militan­tisme politique, sans pour autant renier leur volonté de contribuer à transformer sinon le monde, du moins les consciences. Le cata­logue témoigne d’une exigence sans faille ainsi que d’une extraordinaire ouverture au monde. Né en plein cœur des Corbières, Verdier a voulu se situer au croisement de différentes cultures. En font preuve les collections de traductions de plusieurs langues étrangères, dont l’arabe et l’hébreu. Le fonds comporte des textes fonda­teurs tels le Guide des égarés de Moïse Maïmonide, Les Batailles nocturnes de Carlo Ginzburg, Les récits de la Kolyma (2003) de Varlam Chalamov, mais il montre aussi l’émergence d’auteurs français importants, tels Pierre Michon et Pierre Bergounioux. Comment une maison d’édition qui se caractérise par un fonds exigeant a-t-elle réussi à garder son indé­pendance sans faire de concessions ? Comment a-t-elle su survivre aux naufrages économiques, éviter d’être écrasée dans des reprises commerciales incer­taines ? Comment a-t-elle fait face à la transformation radi­cale de l’industrie du livre, c’est-à-dire sa fabrication, sa diffusion et sa médiatisation ? Ce sont les questions que nous avons posées à Colette Olive, dans le cadre d’un entretien visant à mettre en lumière le travail accompli durant une quarantaine d’années par cette maison d’édition singu­lière.

RELIEF (Revue électronique de littérature française), Vol. 15 No 1 (2021): (Re)traduire les classiques français, ( Maaike Koffemans&Marc Smeets éds)175-184.

https://revue-relief.org/issue/view/466

lagrasse1.21[2305843010425823207]carnet_de_notes_2016-2020-652x1024

Georges Perec, L’oeuvre-monde

179351970_1240166096415347_7854938937295992435_n

Op 20 mei verschijnt bij uitgeverij Venternier n° 14 van de Cahiers Georges Perec: ‘Perec: l’œuvre-monde’. Ruim 30 bijdragen over ‘Perec als schrijver zonder grenzen’: de invloed van schrijvers als Bioy Casares, Calvino, Melville, Sterne in zijn werk, de verwantschap van Auster, Kousbroek, Murakami en Sebald met Perec, brieven uit de correspondentie met zijn Duitse vertaler Eugen Helmlé, illustraties uit de animatiefilm van Clarence Stiernet: ’11, rue Simon-Crubellier. Qui est là?’ en nog veel meer. Voorinschrijving is mogelijk en zou, gezien de precaire huidige situatie van de Franse uitgeverij, een welkome steun zijn: https://www.lesventerniers.com/product-page/perec-l-%C5%93uvre-monde-cahier-georges-perec

Cahiers Georges Perec n° 14

Perec : l’œuvre-monde

Sommaire

Textes réunis et présentés par Raoul Delemazure, Éléonore Hamaide-Jager, Jean-Luc Joly et Emmanuel Zwenger

 Un œuvre-monde, un écrivain sans frontières

–Emmanuel Zwenger : Perec ou l’espace rêvé d’une littérature mondiale

–Tonia Raus : Le voyage de Bartlebooth ou le tour de son Monde

–Maxime Decout : Perec chez les Englès

–Eric Lavallade : En terre étrangère. Etude de quelques références étrangères dans Les Revenentes (langues, pays, références littéraires)

–Marc Caplan : Quitte ou double : l’effacement du discours et de la langue juifs dans W ou le souvenir d’enfance

–Marc Parayre : « Jawol, I said » : ou quand, chez Perec, le lipogramme déteint sur les langues étrangères…

–David Bellos : Georges Perec dans le monde anglophone de 1965 à 2000

–Michaël Ferrier : Japon mode d’emploi. Perec et le Japon

–Haruo Sakazume : Le Japon dans le chapitre III de La Vie mode d’emploi

–Jelena Novakovic : « L’opinion publique française et la Guerre d’Algérie » de Perec dans le contexte de son aventure yougoslave

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

chapitre 60

  1. Des amitiés étrangères

–Des amitiés étrangères : présentation des documents

–Georges Perec et Eugen Helmlé : trois lettres

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

chapitre 51

–Georges Perec et Harry Mathews : corrections pour La Vie mode d’emploi

      –fac similé

–transcription

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

Valène

  • Perec et des écrivains étrangers

–Mariano d’Ambrosio : Perec et Sterne

–Eddis Miller : Un homme inutile : Perec et Bartleby

–Raoul Delemazure : Perec lecteur de Kafka

–Francesca Dainese : Svevo et Perec : Histoire d’une confession mensongère

–Shuichiro Shiotsuka : Bioy Casares, source de l’imaginaire lipogrammatique

–Priya Wadhera : Les copies originales chez Perec et Warhol

–Severina Chi-Lin Hsu : Perec/Calvino, caché et découvert

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

chapitre 87

  1. Des écrivains étrangers et Perec

–Manet van Montfrans : Filiations perecquiennes néerlandaises. Rudy Kousbroek  et Georges Perec : affinités électives

–Jean-Luc Joly : Georges Perec et Paul Auster : une troisième musique du hasard

–Isabelle Dangy : Perec/Murakami

–Nozaki Kan : Dans la marge des mondes parallèles : Haruki Murakami et Georges Perec

–Paula Klein : Échos perecquiens dans la littérature argentine : de Cortázar aux écritures « non créatives » contemporaines

–Haydée Silva : GP + MX = X : poser/penser l’inconnue perecquienne au Mexique

–Vinicius Gonçalves Carneiro : Poésie de refus et plagiat par anticipation chez Georges Perec et Augusto de Campos

–Dominique Raymond : Je me souviens. Regard sur l’intertexte perecquien dans la littérature québécoise

–Margareth Amatulli : De l’écrit à l’écran : Georges Perec et le cinéma italien

–Éléonore Hamaide-Jager : Zeina Abirached et Perec : une écriture sous influence, de l’ignorance à la revendication

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

 chapitre 52

  1. Etudes comparatistes

–Emmanuel Zwenger : La vie sensible de la mémoire dans Récits d’Ellis Island de Georges Perec et Les Émigrants de Winfried Georg Sebald

–Nurit Lévy : Les allégories des camps de concentration et des ghettos dans W ou le souvenir d’enfance de Georges Perec, Badenheim 1939 d’Aharon Appelfeld et Le Voyage d’Anna Blume de Paul Auster

–Evelyne Clavier : Samuel Beckett et Georges Perec : comment dire le monde totalitaire. Du Dépeupleur (1970) à W ou le souvenir d’enfance (1975)

Clarence Stiernet, « 11 rue Simon-Crubellier : qui est là ? »

l’ensemble des personnages

 

Poste restante, een bericht uit 1945. Over Franse literatuur, vervolging en volharding

Poste restante, een bericht uit 1945. Over Franse literatuur, vervolging en volharding

Rien où poser la tête is het bijzondere autobiografische verslag van de Pools-Joodse schrijfster Françoise Frenkel.  Frenkel  beschrijft haar lotgevallen als eigenaresse van een Franse boekhandel in Berlijn tijdens het interbellum  en als vluchtelinge in Frankrijk. Het werk raakte na uitgave in 1945 al snel in vergetelheid, maar werd in 2015 herontdekt en opnieuw uitgebracht.  Met voorwoord van Patrick Modiano. Vertaling Marianne Kaas, Atlas Contact 2018.

Niets om het hoofd op neer te leggen

 

 

Zie Vooys, Tijdschrift voor Letteren, I 34.3 I,  2016,  Archief – Vooys (tijdschriftvooys.nl)

Prix Renaudot voor Marie-Hélène Lafon

De prix Renaudot 2020 is op 2 december toegekend aan Histoire du fils (Buchet-Chastel) van Marie-Hélène Lafon. Voor haar eerste roman, Le soir du chien, ontving ze in 2001 al de Prix Renaudot des lycéens. Daarna publiceerde ze een tiental romans en bundels korte verhalen, waaronder L’annonce en Les pays. Deze laatste roman, in 2012 bekroond met de Prix du style, gaat over de overgang van de onherbergzame, hooggelegen Cantal naar de wereldstad Parijs, de twee plaatsen waartussen de hoofdpersoon Claire zich beweegt. In 2016 werd de bundeling van haar korte verhalen, Histoires (2015) bekroond met de Prix Goncourt de la nouvelle.
Lafon werd in 1962 geboren in Aurillac in de Cantal, als tweede dochter in een boerengezin. In 1980 vertrok ze naar Parijs voor een studie klassieke talen. Haar keuze voor de zogeheten dode talen is opmerkelijk: haar eigen moedertaal, het occitan, wordt ook bijna niet meer gesproken. Lafon’s romans en korte verhalen zijn verankerd in de werkelijkheid van een plattelandswereld die al meer dan een halve eeuw in een langgerekt stervensproces verkeert. Haar personages zijn zwijgzaam en komen tot leven in hun gebaren, hun fysieke voorkomen.
‘Ecrire à la lisière’, schrijven op de grens, dat is wat Lafon doet, in sober en suggestief proza. Tot haar grote voorgangers rekent zij Pierre Bergounioux (Miette, 1995) en Pierre Michon (Vies minuscules, 1984). Katelijne de Vuyst vertaalde Histoire du fils als Geschiedenis van de zoon voor Uitgeverij Vleugels. Hopelijk vindt deze meerdere malen bekroonde schrijfster nu ook in Nederland haar publiek.

Verwante teksten

  • Pierre Michon, Vies minuscules, Gallimard, 1984
  • Pierre Bergounioux, Miette,  Gallimard, 2001
  • Pierre Jourde, Pays perdu, Ed. L’esprit des péninsules, 2003
  • Raymond Depardon, Paysans,  Seuil, Points, 2009
Image may contain: 1 person, close-up