Tag archieven: Jean-Philippe Toussaint

Volmaaktheid van een dame blanche

Jean-Philippe Toussaint: Meneer, Vert. Marianne Kaas, Uitg, Van Gennep, 1987 [Monsieur, Minuit, 1986].

Jean-Philippe Toussaint, De badkamer, Vert. Marianne Kaas, Uitg. Van Gennep, 1987 [La salle de bain, Minuit, 1986].

‘Meer dan ooit was Meneer bezig op een stoel te zitten. Dat was alles wat hij van hetleven vroeg. Meneer, een stoel’.

Meneer, de hoofdpersoon van de in  1987 in vertaling verschenen roman van Jean-Philippe Toussaint, Monsieur, is commercieel manager bij Fiat, een functie die eerder associaties wekt met dynamiek en doelmatigheid dan met het bescheiden verlangen stilletjes op een stoel te zitten. Dynamisch is Toussaints hoofdpersoon echter allerminst en doelmatig alleen als het erom gaat de schijn te wekken dat hij de voor zijn taak vereiste eigenschappen bezit. Meneer doet zijn voordeel met onuitroeibare menselijke gewoonte om op uiterlijkheden af te gaan. Onberispelijk gekleed, kalm en serieus, met in zijn ene hand een diplomatenkoffertje en in zijn andere hand een sporttas, speelt hij op overtuigende wijze de rol van zakenman en draait daarmee zijn omgeving een rad voor ogen omtrent zijn ware aard. Want, hoewel Toussaint zijn held introduceert als een man zonder eigenschappen, als iemand die er geen persoonlijke voorkeuren, ambities of meningen op na houdt en hem zelfs geen eigennaam waardig keurt, onderscheidt zijn Meneer zich in de loop van het verhaal van de andere personages door een uitgesproken neiging tot bespiegeling.

Meneers bespiegelingen hebben niets van doen met verkoopcijfers of marktmechanismen, maar betreffen filosofische thema’s als de plaats van de mens in de kosmos, oneindigheid en sterfelijkheid. Kwesties die, als ze door meer mensen overdacht zouden worden, de vraag naar Fiats drastisch zouden doen teruglopen.

Net zoals La salle de bain, de roman waarmee de uit België afkomstige Toussaint in 1985 op zevenentwintigjarige debuteerde en die eind ’86 in vertaling verscheen, is Monsieur een lichtvoetige maar niet van pessimisme gespeende variatie op de stelling waarmee Pascal in de Pensées zijn beschouwing over het verschijnsel divertissement inluidt: ‘ Als ik mij er toe zette om over het drukke gedoe van mensen na te denken, over de gevaren en moeilijkheden waaraan ze zich blootstellen, kwam ik vaak tot de conclusie dat alle ellende van mensen alleen daaruit voortkomt, dat zij niet rustig in een kamer kunnen blijven.’ De hoofdpersoon uit La salle de bain volgt de in deze uitspraak vervatte richtlijn wel heel letterlijk op: hij wijst alle vormen van verstrooiing af en sluit zich op om zich ongestoord aan zijn overpeinzingen te kunnen wijden, aanvankelijk in de badkamer van zijn Parijse appartement later in een hotelkamer in Venetië. De kameleontische strategie van Meneer is wat subtieler en aanmerkelijk minder effectief. Op zoek naar rust en eenzaamheid ziet hij zich tot zes keer gedwongen van kamer te veranderen. Telkens opnieuw wordt hij in zijn streven naar isolement gedwarsboomd door opdringerige buren of huisgenoten die, in de ban van zijn manager-allures, hun voordeel met zijn vermeende capaciteiten proberen te doen. Uiteindelijk vind Meneer de zo vurig verbeide rust op het platte dak van zijn appartement waar hij zich, op een moeizaam naar boven gehesen stoel, als een eigentijdse pilaarheilige in de beschouwing van de sterrenhemel verliest, terwijl in het gebouw beneden hem de buurman die Meneer een manuscript over mineralografie wil laten uittikken tevergeefs naar hem uitkijkt.

Troost

Het vergaat Toussaints helden echter net zoals de lezer van de Pensées die zich haast Pascals stelling aangaande de verstrooiing als oorzaak van de menselijke ellende te beamen, maar al bij de volgende alinea geschrokken tot de ontdekking komt dat dat hem van de regen in de drup brengt. ‘Toen ik er dieper over nadacht,’ zo vervolgt Pascal zijn beschouwing, ‘en na de oorzaak van onze ellende te hebben gevonden, er ook de reden van wilde ontdekken, vond ik dat er inderdaad een zeer afdoende reden bestaat, gelegen in het feit dat wij zoor onze zwakke en sterfelijke staat van nature ongelukkig zijn, en zó ellendig dat niet ons kan troosten als wij er nader over nadenken.’Dat is ook het inzicht waartoe Toussaints personnages komen in hun vrijwillig isolement, op het dak of in bad, in Parijs of in Venetië. Doordrongen van het besef dat ‘de mens, van alle kanten omringd door oneindigheden, slechts een schaduw is die maar een oogwenk duurt en dan onherropelijk verdwijnt’, kijken zij met bevreemding naar de bedrijvigheid van de mensen om hen heen die hun energie verspillen aan futiliteiten en ondertussen de hun toegemeten fractie van de eeuwigheid ongemerkt laten verstrijken. Tegelijkertijd ervaren zij echter aan den lijve dat ‘niets zo onverdraaglijk is als om in rust te zijn, zonder hartstochten, zonder werk, zonder verstrooiing, zonder inspanning’, en om rechtstreeks geconfronteerd te worden met hun ‘nietigheid, verlatenheid, ontoereikendheid, afhankelijkheid, onmacht en leegheid’. ‘Troost me’, zegt de ik-figuur in La salle de bain tegen zijn vriendin als nhij ’s nachts wakker wordt. ‘Zacht vroeg ze mee waarover ik getroost wilde worden. Me troosten, zei ik. Maar waarover dan, zei ze. Me troosten, zei ik.’

Omdat zij niets voelen voor Pascals remedie tegen ellende van het menselijk bestaan – het geloof in God – is er ook niets dat Toussaints personages kan troosten. Niets, behalve de absurde maar bevrijdende redeneringen waarin ze de spot drijven met hun eigen nietigheid, en de beschouwing van verschijnselen die hun een kortstondige illusie van tijdeloze harmonie bezorgen. Zo laat de ik-figuur in La salle de bain op zijn wandelingen door Venetië zijn voetstappen zwaar neerkomen op het trottoir om er aanspraak op te kunnen maken althans een kleine bijdrage aan het verzinken van de stad te hebben geleverd. Meneer die zijn existentiële problemen onveranderlijk met de beginselen van de relativiteitstheorie te lijf gaat, legt zijn twee zesjarige nichtjes tijdens een uitstapje naar het Palais de la Découverte uit dat als iemand zichzelf wil ontvluchten, wat hij ze overigens ontraadt, hij het beste naar het oosten kan lopen omdat de tijd gedurende de verplaatsing sneller verstrijkt in de mate waarin zijn snelheid zich voegt bij de omwentelingssnelheid van de aarde.

Perfectie

Geven Toussaints personages in dit soort balorige redeneringen de tijd nog eens een extra duwtje in de rug, op andere momenten zoeken ze juist naar manieren om hem een halt toe te roepen. De aanleidingen tot ervaringen waarbij beweging en stilstand elkaar in evenwicht lijken te houden, variëren bij Toussaint van de kortstondige perfectie van een dame blanche of de flits van een plotseling inzicht tot de trage, niet met het blote oog waarneembare verandering van de sterrebeelden en de in mineralen uitgekristalliseerde beweging van gloeiend magma. Hoe bevredigend de beschouwing van deze verschijnselen echter ook is, de indruk van tijdeloosheid duurt maar even en wordt onontkoombaar verdrongen door het besef dat ook deze vaste punten vroeger of later in de maalstroom van de tijd ten onder zullen gaan.Roemloos is met name het einde van de dame blanche, het met warme chocoladesaus overgoten volmaakt ronde bolletje vanille-ijs; iets dat even gelijktijdig warm en koud is, vast en vloeibaar: perfectie in een notendop die binnen enkele seconden wegsmelt in een modderkleurig plasje.

De spanning tussen beweging en stilstand karakteriseert niet alleen Toussaints thematiek, maar ook de vorm van zijn romans die zich weliswaar laten lezen als een verhaal, maar in wezen zijn opgebouwd uit een aantal situatieschetsen waarin hetzelfde thema steeds op andere manieren verbeeld wordt zonder dat er van ontwikkeling of ontknoping sprake is. Toussaints hoofdpersonen bevinden zich in een impasse en zijn niet in staat om zichzelf aan hun eigen haren het moeras uit te trekken, ondanks de vindingrijkheid waarmee ze soms de tijd een denkbeeldig halt toeroepen en hun gevoel van onmacht bezweren.

Hoewel Toussaints visie op het menselijk bestaan dus weinig vrolijk is, verstaat hij de kunst van het understatement zó goed dat Pascals onverbiddelijke redeneringen onder zijn pen de luchtige consistentie van zeepbellen krijgen die vrolijk in het gezicht van de lezer uiteenspatten. Wie zich graag rustig in een kamer ophoudt maar het met Pascals banvloek van de verstrooiing niet zo nauw neemt, vindt in La salle de bain en Monsieur een spitsvondige combinatie van bezinning en luchthartigheid.

Manet van Montfrans, NRC Handelsblad, 4 december 1987