Manet van Montfrans, ‘Proustiaanse ontdekkingsreizigers: Edward Bizub en Luc Fraisse op zoek naar de bronnen van de Recherche’, Bulletin Marcel Proust Vereniging, nummer 7, Amsterdam, De Boekdrukker, 2016, 59-74.
In de Recherche wijdt Prousts Verteller op strategische plaatsen een aantal bespiegelingen aan het geheugen, bijvoorbeeld aan het begin (De kant van Swann) en aan het slot (De tijd hervonden). De werking van het geheugen biedt tevens de stof voor het verhaal. De rol die Proust toekent aan het ‘onwillekeurige geheugen’ bij het hervinden van het verleden is overbekend. En ook het onderscheid dat hij maakt tussen het ‘maatschappelijke ik’ en het ‘diepe ik’, en tussen de ‘verloren tijd’ en de ‘hervonden tijd’. Maar waar komen de ideeën achter die voor zijn lezers al bijna afgesleten termen vandaan? Zijn ze oorspronkelijk of heeft Proust zich bij de uitwerking ervan laten inspireren door voorgangers en/of tijdgenoten? En als dit laatste het geval is, aan wie is Proust dan schatplichtig en hoe is hij met die schatplichtigheid omgegaan?
Link: www.marcelproust.nl (archief Bulletin nr. 7)