Henri Michaux: Déplacements, dégagements

Déplacements, dégagements. Een postume bundel van Henri Michaux

12 juli 1985

Net zoals je op reis vaak honderden kilometers kunt afleggen zonder het gevoel te hebben dat je echt iets meemaakt en dan totaal onverwacht in een bepaald landschap, onder bepaalde weersomstandigheden, datgene vindt waarvoor je uiteindelijk van huis bent gegaan, zo kun je ook stapels boeken lezen zonder werkelijk gegrepen te zijn en dan plotseling op één van die schrijvers stuiten wier werk in alle opzichten een belevenis blijkt te zijn. Aanleiding tot een dergelijke ontdekking was voor mij de postuum verschenen bundel Déplacements Dégagements van de in 1984 overleden Henri Michaux. Michaux was van Belgische origine, maar bracht het grootste deel van zijn leven in Frankrijk door en verwierf zich daar na de Tweede Wereldoorlog behalve ais schrijver, ook als tekenaar en schilder bekendheid. Tussen 1923, toen zijn eerste boek Les rêves et la jambe verscheen, en 1984 publiceerde hij meer dan vijfentachtig werken waaronder reisverhalen, bizarre vertellingen, gedichten, maar vooral talrijke bundels korte tekstfragmenten die misschien nog het best omschreven kunnen worden als een mengvorm van aforistische dagboeknotities en prozagedichten. Een van de sleutels tot dit omvangrijke en moeilijk te klasseren oeuvre is te vinden in de korte schetsen die Michaux in 1930 onder de titel Un certain Plume publiceerde. De Chaplinachtige held van deze verhalen, Plume, raakt verzeild in een reeks absurde confrontaties met een agressieve, vijandige buitenwereld. Verstrooid en weerloos laat hij zich de les lezen door barse obers, treinconducteurs, politieagenten en andere geüniformeerde vertegenwoordigers van de gevestigde maatschappij. Geplaagd door onuitroeibare schuldgevoelens geeft hij de gezagdragers die hem achtervolgen, ondervragen en veroordelen, bij voorbaat gelijk. Toch is de uitkomst van deze schijnbaar eenzijdige krachtmetingen lang niet zo voorspelbaar als men wel zou denken. Michaux heeft zijn held uitgerust met een aantal simpele maar doeltreffende verdedigingstechnieken: op de meest benarde ogenblikken valt Plume in slaap, geeft hij een onverwacht hoopvolle draai aan zijn situatie of neemt hij gewoonweg de benen. Alleen in zijn dromen wint zijn agressie het van zijn vreedzaamheid en moet hij zich van stapels lijken en slordig rondslingerende hoofden ontdoen om het vege lijf te kunnen redden. Men heeft het werk van Michaux om zijn absurde, nachtmerrieachtige situaties vaak met dat van Kafka vergeleken. Kafka’s figuren lijken echter gebiologeerd door het gezag en zich passief te onderwerpen, maar uit de teksten van Michaux spreekt strijdbaarheid en vitaliteit. In Un certain Plume laat Michaux een alter ego worstelen met het conflict tussen het verlangen naar harmonie met de buitenwereld en de wens om een van alle kanten bedreigde autonomie te handhaven. In de reisverhalen Ecuador (1929) en Un barbare en Asie (1933) spitst hij dit dilemma op zijn eigen situatie toe.

Laaghangend wolkendek

Na een al vlug opgegeven medicijnenstudie en een onopgemerkt literair debuut vertrok Michaux in 1927 naar Zuid-Amerika waar hij echter totaal niets vond dat aan zijn verwachtingen beantwoordde, niets dat hem van zijn eigen pessimistische ideeën verloste. Ecuador begint met het absurde en voor Michaux zeer typerende beeld van een fietser die tevergeefs probeert uit het dal tussen twee golven te komen en telkens opnieuw, voordat hij zich kan realiseren wat er gebeurt, door de zee omhoog wordt getild en weer naar beneden wordt gesmakt. Daarna volgt een lange, droge opsomming van tegenvallers: het schouwspel van de oceaan tijdens de overtocht van Europa naar Zuid-Amerika is eentonig, het laaghangende, wolkendek boven de Andes drukkend en grauw, het vulkanisch landschap met zijn onverwachte aardverschuivingen verraderlijk, het Amazonegebied een broedplaats van monsterlijk ongedierte en de rivier zelf zo breed dat Michaux er, zittend in een te zwaar beladen, laag liggende kano, nooit meer van ziet dan twee kilometer water rondom. De koppige afwijzing van alles wat naar het exotische zweemt, de nadruk waarmee alleen de ongemakken van een toch zeer avontuurlijke tocht beschreven worden en de galgenhumor van Michaux maken van Ecuador een ironische satire op het genre van het reisverhaal.

De constatering dat je in plaats van naar het einde van de wereld te reizen net zo goed thuis achtenveertig uur lang naar een wandkleed kunt staren, omdat je in beide gevallen dezelfde vertrouwde spookbeelden ziet opdoemen, wordt echter in het drie jaar later geschreven Un barbare en Asie weerlegd. ‘Toen ik India zag en toen ik China zag, zag ik voor de eerste keer volkeren die mij interesseerden en wier bestaan mij gerechtvaardigd leek’, schrijft Michaux niet zonder arrogantie in het voorwoord van zijn tweede reisboek. De Oosterse culturen zijn voor Michaux een ware openbaring, omdat zij hem zowel op het niveau van het dagelijkse leven als op dat van de kunst een oplossing aan de hand doen voor het conflict tussen het verlangen naar onafhankelijkheid en dat naar harmonie. In India is het het hindoeïsme dat Michaux aanspreekt omdat, zo zegt hij, in het hindoeïsme de nadruk valt op de relatie tussen het individu en het universum waardoor de betrekkingen tussen de mensen onderling naar het tweede plan verschuiven en een zekere onthechting en autonomie mogelijk worden: ‘De Hindoe is religieus, dat wil zeggen dat hij zich verbonden voelt met het Al. De Hindoe bevindt zich in een toestand van rust en verwacht niets, van wie dan ook.’ In China bieden taal, literatuur en schilderkunst hem een vruchtbare voedingsbodem voor zijn eigen artistieke opvattingen en aspiraties. Het Chinees dat hij beschrijft als ‘een zangerige aaneenschakeling van als gongslagen resonerende monosyllaben, een lichte bries, een vogeltaal’, inspireert Michaux tot het ideaal van een poëzie die de gesproken stem als basis heeft en waarin ademhaling en ritme een grote rol spelen. Hij bewondert de sobere beknoptheid van de geschriften van Lau-Tse: „Niets haalt het bij de stijl van LauTse. LauTse gooit je een grote steen toe. Vervolgens gaat hij weg. Daarna werpt hij je nog een steen toe, vervolgens vertrekt hij opnieuw; hoewel keihard, zijn al zijn stenen vruchten, maar natuurlijk is de barse, wijze grijsaard niet van zins om die voor je te schillen”. De Chinese prenten en tekeningen tenslotte, waarin alles naar een onzichtbare einder wijst, komen hem voor als een serene vertolking van zijn eigen rusteloos streven naar een altijd wijkende harmonie, een altijd ongrijpbare gelukservaring, een streven dat in zijn hele werk doorklinkt: ‘Sur des échelles qui montent, sur des échelles qui tombent, mais toujours remontent, qu’on rattrape, qu’on reperd… eux, toi, soi dans l’espace, en tout espace. Ignorances, détournements, égarements vers plus d’insaisissable’ (uit Saisir, 1979).

Behalve een overzicht van de voornaamste thema’s en de poëtica van Michaux, geven Ecuador en Un barbare en Asie ook een duidelijke indruk van zijn schrijftrant. Zeer nauwkeurige, bijna microscopische beschrijvingen van de buitenwereld verschaffen hem de beelden waarin hij zijn eigen geaardheid, opvattingen en aspiraties kan vertalen. Ook in zijn latere werk staat dit verkennen van wat hij in de titel van een van zijn bundels L’espace du dedans noemt, voorop. Zo projecteert hij in de Swiftiaanse vertellingen Voyage en Grande Garabagne (1936) en Au Pays de la magie (1941) zijn belevingswereld op de absurde zeden en gewoonten van een aantal denkbeeldige stammen; in teksten als L’infini turbulent (1957) en Connaissance par les gouffres (1961) analyseert hij de processen die zich onder invloed van hallucinogene middelen in zijn geest voltrekken.

Analyses

In zijn laatste bundel lijkt Michaux een soort overzicht te geven van de verschillende manieren waarop hij in de loop van de jaren heeft geprobeerd zijn eigen denkprocessen te ontrafelen — de al of niet denkbeeldige reis en het effect van geestverruimende middelen spelen beide in Dégagements, déplacements een belangrijke rol. Het boek bevat zowel gedichten als prozafragmenten en behelst een aantal analyses van minieme gebeurtenissen die veranderingen in het evenwicht tussen de ik-figuur en de buitenwereld teweegbrengen. Zo reist de ik-figuur in het verhaal Voyage qui tient à distance naar België om een zieke vriend te bezoeken. Zijn hotelkamer die aan de ene kant uitkijkt op een helverlichte, maar totaal verlaten boulevard en aan de andere kant op de sombere staketsels en overblijfselen van een blok half gesloopte huizen, bezorgt hem een sterke sensatie van vervreemding en roept latente schuldgevoelens over verzuimde verplichtingen wakker. Een tweede door de buitenwereld geïnduceerde stemmingswisseling wordt beschreven in het verhaal Musique en déroute. Door een voet in het gips aan zijn stoel gekluisterd, kijkt de ik-figuur slechtgehumeurd en lusteloos om zich heen. Zijn blik valt op een sanza, een Afrikaans muziekinstrumentje dat al dertig jaar vergeten en geluidloos in een hoek ligt. Hij drukt op een van de lamellen, de sanza brengt een schril, knarsend geluid voort dat precies met zijn gemoedstoestand overeenkomt en de ban van afkeer en verveling is verbroken. Déplacements, dégagements bevat geen weidse ideeën, geen meeslepende redeneringen, maar alleen subtiele registraties van de processen die zich op het raakvlak tussen buiten- en binnenwereld, tussen waarneming en reflectie voltrekken:

De loin, de partout en groupes ils viennent
pour des palais, des monuments,
pour admirer.
À part sur le pavé, un homme simple arrêté
à ses pieds une mare
dans le fini des villes, infini hasard.
Après la grande, la toute grande destruction à venir
après l’appauvrissement partout, l’anéantissement
il restera toujours des mares

 

MANET VAN MONTFRANS

NRC Handelsblad 12 juli 1985